Inleiding moderne filosofie
Descartes' meditaties

Hoofdstuk 2 van Inleiding Moderne filosofie
door Drs. Baptist Vermeulen,
© Hypothesis, Rotterdam


samenvatting hoofdstuk 1
In de klassieke oudheid gold als wetenschap: Het ware inzicht, te bereiken door contemplatie en meditatie (dit was de belangrijkste wetenschappelijke methode) en de filosoof, of wijsgeer was het best uitgerust voor deze taak.

Met het opkomen van de natuurwetenschappen (Renaissance) verandert dit beeld. De filosofen waren niet meer de enigen die aanspraak maakten op het ware inzicht, m.a.w. de waarheid.

De wetenschappen lieten hun aanspraken op waarheid gelden, voortkomend uit een nieuwe methode: die van de logische deductie van algemene uitspraken uit empirisch verkregen materiaal.
Als dit echter het nieuwe model is voor het bedrijven van wetenschap, welke rol is er dan nog voor de filosofie weggelegd?

De filosofie zelf zag zich geconfronteerd met deze vraag en heeft in de loop van de geschiedenis een aantal oplossingen aangedragen:

  1. Wetenschappen laten deelaanspraken gelden: de algemene uitspraken die uit empirisch materiaal afgeleid worden gelden alleen voor een bepaald gebied van de werkelijkheid en hebben in het algemeen geen verbinding met andere delen van de werkelijkheid. Blijft over: het geheel, de samenhang. De samenhang tussen de wetenschappen zou onder de verantwoordelijkheid van de filosofie kunnen vallen.

  2. Voorbeeld: de algemene uitspraak water bevriest bij 0 graden Celcius, gaat over het gedrag van water, maar zegt niets over het gedrag van meeuwen in de broedtijd.
  3. De kennisvraag: de aanspraken op waarheid door de wetenschappen zijn vaak flagrant in strijd met de heersende overtuigingen. Dit conflict vraagt om een oplossing.

  4. De filosofie tracht door een bezinning op de rol van het wetenschappelijke denken het conflict tot een oplossing te brengen. Het probeert de grenzen van het denken aan te geven. Tot welk gebied mogen de wetenschappen aanspraken laten gelden?
René Descartes
Descartes' Meditaties zijn een verdediging van het wetenschappelijke denken als middel om tot waarheid te komen.
Als we de nieuwe wetenschappelijke methode, die in de Renaissance terrein wint, in herinnering roepen dan zien we daarin twee componenten: logische deductie en empirie. Bij Descartes ligt de nadruk op het logische, het denken als instrument om tot waarheid te komen.

Er is nog een tweede mogelijkheid: de nadruk leggen op het empirische.
In het Empirisme wordt die tweede mogelijkheid uitgewerkt. Volgens het empirisme zijn derhalve de zintuiglijke gegevens het instrument om tot waarheid te komen.
Anders gesteld - en nu komen we tot de filosofische formulering van de vraag - beide richtingen in de filosofie, het rationalisme en het empirisme, zijn te beschouwen als een antwoord op de volgende vraag:

Hoe kunnen we zeker zijn van de waarheid en de geldigheid van de kennis die we bezitten.

Deze vraag staat ook centraal in de tekst van Descartes: de meditaties. Dit blijkt duidelijk uit het begin van de tekst waarin Descartes beweert nog eenmaal in zijn leven alle waarheid die in de wetenschappen is bereikt aan een onderzoek te willen onderwerpen.

De Meditaties van Descartes [Klik hier voor een samenvatting van de eerste twee meditaties]
Het centrale probleem dat Descartes in de Meditaties aan de orde stelt is dit: kennis die met langs wetenschappelijke weg bereikt wordt, is volstrekt zekere kennis. Maar hoe kunnen we overtuigd zijn van de zekerheid van die kennis? Bovendien wat moeten we onder zekerheid verstaan?

Voor de wetenschappen gelden de volgende drie criteria met betrekking tot zekerheid:

  1. Aangaande een waarheid moeten we zo vast overtuigd zijn dat we nooit enige reden hebben om daaraan te twijfelen. En welke zijn die waarheden? Alleen de waarheden die we denkend inzien.
  2. Dat waarvan we zeker zijn moet door de geest helder en welonderscheiden begrepen worden.
  3. Dat wat helder en welonderscheiden ingezien wordt kan niet anders dan de waarheid zijn (denk aan het Goddelijke licht als metafoor).
Deze criteria gelden voor de inzichten die wetenschappelijk verworven worden. Hoe zit het echter met de wetenschap zelf: hoe kunnen we zeker weten dat de resultaten van de wetenschappen ons niet bedriegen? Deze vraag lijkt overbodig, zo niet onzinnig. De vraag is echter relevant vanuit een ander perspectief: de wetenschappen stonden in de zeventiende eeuw op gespannen voet met de leerstellingen van de kerk.
In dit conflict was het helemaal niet vanzelfsprekend dat de aanspraken van de wetenschap op kennis erkend werden. In tegendeel: bepaalde wetenschappelijke inzichten waren levensgevaarlijk. Men riskeerde de doodstraf!

Descartes manier om aan te tonen dat wetenschap betrouwbare kennis oplevert is klassiek geworden. De argumentatie wordt opgebouwd vanuit de notie dat alle zintuiglijke kennis betwijfelbaar is, d.w.z. geen absolute waarheid bezit. We mogen niets voor waar aannemen dat niet geheel zeker, dus onbetwijfelbaar is. Wat mogen we dan wel aannemen?

De methode die Descartes toepast is bekend geworden als de methode van de methodische twijfel.

De stappen in de argumentatie:

  1. Zintuiglijke kennis is onzeker. Dit soort kennis is niet absoluut zeker. Daarmee komt de zintuiglijke kennis te vervallen.
  2. Blijft over wiskundige kennis. Van dit soort kennis kan ik toch niet beweren dat het geen zekere kennis betreft. Niets lijkt zo zeker als 2x2=4.
  3. Maar, stel dat ik bedrogen wordt in de kennis die ik meende te hebben. (= Bewijs vanuit het ongerijmde, d.w.z. neem het tegengestelde aan van wat je wilt aantonen.) Stel er is een boze geest die gemaakt heeft dat wij al deze kennis voor waar houden, terwijl in werkelijkheid deze kennis niet deugt. In dat geval kunnen we van de waarheid van deze kennis toch niet zo overtuigd zijn. Daarmee komt ook de wiskundige kennis te vervallen.
  4. Alles waar ik zo zeker van was is komen te vervallen. Alles wat maar enigzins aanleiding gaf tot twijfel moet overboord gegooid worden. Wat blijft er over?

  5. Dat ik het ben die twijfel is het enige dat zeker is. Daar kan zelfs de bode geest mij niet in misleiden. Ik ben zelf degene die twijfelt.
  6. Dus dit is zeker: hoe de bedrieger ook bedriegt, hij zal nooit kunnen bereiken, dat ik, de bedrogene niet besta.

  7. Vanaf hier kan de omgekeerde weg terug bewandeld worden:
  8. Wie is die ik, in welke hoedanigheid besef ik dat ik besta?
  9. Ik ben een denkend ding.
  10. Wat kan ik nu beter kennen? Mijn denkend ik of het objekt buiten mij.

  11. De wetenschappen geven het idee dat de dingen buiten mij, de werkelijkheid van alledag, beter te kennen is dan mijn eigen geest.

    Op ditpunt aangekomen geeft Descartes het beroemd geworden voorbeeld van een stukje bijenwas.
    Stel dat ik een stukje was heb. Ik ken alle eigenschappen ervan: het geurt naar was, het is zacht, met een vetachtige structuur, het is gelig gekleurd enz.
    Nu ga ik het stukje was verwarmen. Alle eigenschappen veranderen: de was wordt vloeibaar, de geur verdwijnt, het wordt doorzichtig. Toch gaat het om hetzelfde stukje was.
    Komt dat omdat ik hetzelfde stukje waarneem? Nee! Ik oordeel dat het om hetzelfde stukje was gaat. Ik kan dus niet op de zintuigen afgaan in het beoordelen van de werled buiten mij. Het denken, n.l. in het oordeel dat het om hetzelfde stukje was gaat is doorslaggevend.
    Conclusie: Ik kan mijn geest beter kennen. De taal misleidt hier: We zéggen dat we hetzelfde stuk was zien, terwijl we oordelen dat het hetzelfde stuk was is.

  12. Ik zie dus in dat ik de lichamen niet ken door de zintuigen, maar alleen omdat wij ze in ons denken begrijpen.
Wat is nu de logische structuur van de argumentatie van Descartes?
Descartes gebruikt een reductio ad absurdum. Deze redeneervorm werkt als volgt neem het tegengestelde aan van de uitspraak die je wilt bewijzen. Als je nu kunt aantonen dat de aanname leidt tot een tegenspraak, dan mogen we besluiten tot de ontkenning van de aanname.
In schema ziet dat er als volg uit:

Reductio ad absurdum

Te bewijzen P
Stel niet P: -P

Stel nu dat we uit -P zowel Q als -Q kunnen afleiden,
dan is uit -P een tegenspraak af te leiden.
Gevolg: -P kan niet waar zijn: dus --P, dus P is waar.

Besluit
Na de eerste twee meditaties blijven de volgende vragen over:

  1. De grote bedrieger bestaat niet, nu moet God nog positief bewezen worden als de garantie voor waarheid.
  2. Ik besta, daar ben ik zeker van: maar hoe kan ik zeker zijn van het bestaan van de dingen buiten mij?
  3. Wat is de relatieve waarde van verstandskennis en zintuiglijke kennis.
Ad 1. In de beantwoording van 1. en 2. speelt het Godsbewijs van Descartes een belangrijke rol. Dit Godsbewijs wordt gegeven in de meditaties.
Wat ik ervan wel wil aanhalen is een hele curieuze aangelegenheid: Descartes is tot de slotsom gekomen: Ik ben, Ik besta. Op ieder moment dat ik dit denk kan ik niet anders dan de waarheid ervan erkennen. Maar op de momenten dat ik niet denk, wat gebeurt er dan? Verdwijn ik dan uit het bestaan? Wie houdt mij uiteindelijk in het bestaan?
Het antwoord van Descartes is dan dat God, die we begrijpen als de almachtige, mijn bewustzijn in de tijd garandeert.
Verder garandeert God de heldere en welonderscheiden ideeen in de tijd en maakt aldus wetenschap, kennis mogelijk.

Ad 2. Het gaat erom in te zien dat de kennis van de objekten niet zo onwankelbaar is, als die van God en de ziel.
Wat is het antwoord op vraag 2?
Welnu ik kan zeker zijn van het bestaan van dingen buiten mij, omdat ik in het bewustzijn Ideeën aantref waarvan ik niet zelf de oorzaak ben. In ons is de neiging aanwezig om die Ideeën aan objekten buiten ons toe te schrijven. Welnu God zou niet van bedrog vrij te pleiten zijn als we ons daarin vergisten.
Dus bestaat de stoffelijke wereld.

Ad 3. Wat is nu het relatieve belang van zintuiglijke kennis? Verstandskennis gaat altijd voor, omdat het berust op de heldere inzichtelijke ideeën. Zintuiglijke kennis is altijd betwijfelbaar.

ILLUSTRATIE Ons benadrukken van het belang van de wetenschappen. In de tekst lezen we dat bij Descartes de zintuiglijke kennis in de sfeer van de moraal getrokken wordt. Zintuiglijke kennis wordt naar het nivo getrokken waarop de mens zijn eigen welzijn zoekt: echter ook hier geldt het primaat van de verstandskennis.

De cirkel in het rationalisme
Aan het antwoord van het rationalisme zit één groot bezwaar: het neigt naar een cirkelredenering en wel een zeer ernstige, die de hele onderneming ondermijnt. Welke cirkelredenering bedoelen we hier?
De kennis en de vooruitgang in de kennis worden volgens het rationalisme gegarandeerd door logische deduktie. Logische deduktie is tevens het basismodel voor iedere ideale wetenschap.

Wat wordt ermee bedoeld?
Je hebt een aantal waarheden: axioma's, en vanuit die waarheden wordt langs logisch deduktieve weg andere waarheden afgeleid. Bijvoorbeeld: a = a, voor alle a.

Maar dan is b = b is waar, op grond van het axioma.

Dus d.m.v. geldig redeneren gaan we over van de ene waarheid op de andere, dus denkend gaan we over van de ene waarheid op de andere.
Nu wordt het probleem voor het rationalisme - en voor Descartes ook zichtbaar: Als we vragen naar de geldigheid van de kennis, dan is dat iets dat we alleen denkend kunnen inzien (of mediterend?). Maar dan is het denken zowel

- denkend bezig geldige redeneringen te maken als
- denkend bezig de geldigheid van de rdedeneringen te ver zekeren.

Niets is duidelijker te kennen als mijn geest. De methode die hiervoor gesuggereerd wordt is die van de introspektie. De geest, het denken richt zich onmiddelijk tot zichzelf en ontdekt daarin het vermogen tot oordelen dat er het wezenskenmerk van is.

Het denken is niet via de taal, maar onmiddelijk in zichzelf toegankelijk.
 

Merk op dat Descartes in zijn poging de wetenschappelijke methode te onderbouwen: n.l. aan te tonen dat wetenschap tot geldige kennis komt gebruik maakt van de methoden van de antieke filosofie: inzicht verkregen door middel van introspectie.

De filosofie is zelf dus geen wetenschap, of kan de wetenschappelijke methode niet gebruiken om van de wetenschap aan te tonen dat de resultaten betrouwbaar zijn.

Verder naar hoofdstuk 3

 

© Hypothesis 

Hypothesis is een initiatief van:
Baptist Vermeulen,
St-Jobskade 816, 3024 EN Rotterdam

Nederland
telefoon +31(0)6 1138 1089