Cursus: Argumentatietheorie
Deel 6
© Hypothesis

 

LOGICA EN ARGUMENTATIE (2)

In het vorige gedeelte hebben we gekeken naar de logica. We hebben toen gezien dat de logica als kriterium had dat een redenering nooit geldig kan zijn als alle premissen waar zijn en de conclusie onwaar. Als we dus een geldige redeneervorm hebben en we hebben niet de situatie dat uit ware premissen een onware conclusie volgt, dan kan er dus logisch gesproken nooit iets misgaan.

Maar wat moeten we nu met het volgende geval:

Hebben we hier te maken met een geldige redenering? En waarom is de redenering geldig? Er gaat niet zoiets als waarheid over van de premissen naar de conclusie. Deze zaken vormen het terrein van de praktische logika.

Aan de redenering gaat de volgende bewering vooraf: Ik beloof dat ik morgen zal komen.

Traditioneel gezien gaat het om een bewering. Maar wat wordt hier beweerd? Dat ik morgen kom? Dat is nog niet zeker. Dat ik iets beloof? Maar ik beweer niet dat ik iets beloof, ik beloof dat ik morgen kom. De noties waar en onwaar zijn hier niet van toepassing.

We hebben hier te maken met een taalhandeling. De taalhandeling van het beloven.

Het idee is dat met iedere taalhandeling een verzameling regels verbonden is. Dus het correct verrichten van een taalhandeling komt neer op het correct uitvoeren van een handeling; in beide gevallen gaat het om dezelfde correctheid. Wanneer iemand in het tennisspel de bal opslaat als hij niet aan service is, dan wordt de rechtmatigheid van de handeling in het spel betwist, evenzo wordt aan iemand die niet bevoegd is te bevelen de rechtmatigheid van een bevel ontzegd. Kortom we halen onze schouders op en lopen verder.

De taalhandelingen zijn gebonden aan regels zoals spelen aan regels gebonden zijn. Vandaar dat dit soort handelingen met de eraan verbonden regels wel taalspelen genoemd worden.
Het hangt van de situatie af of men zich streng aan de regels dient te houden of dat er marges zijn in de uitvoering ervan.

Bij het Wimbledon tenniskampioenschap moet uiterst nauwkeurig van iedere bal bepaald worden of hij binnen de lijnen is of niet, omdat op basis daarvan de punten toegekend worden aan één van partijen.
Dit geldt ook voor beweringen. Wanneer ik zeg dat de NAVO niet opzettelijk de Chinese ambassade gebombardeerd heeft, dan kunt u denken misschien is dat waar, maar misschien ook niet. Wanneer ik het zelfde in de rechtzaal zeg, dan kan dat ernstige consequenties hebben. Ben ik namelijk rechter, dan kan ik door de verdedigers gewraakt worden en verlies ik het recht om een uitspraak in de zaak te doen, 'recht te spreken'.

We hebben nu de volgende situatie:

-----------------------------------------------------------------------------

Er zijn verschillende taalhandelingen:

beloven
beweren
bevelen
.
.
(rechtspreken)
Ik veroordeel...
Ik verklaar schuldig....

De verschillende taalhandelingen zijn verbonden met instituties.
De instituties worden in het leven geroepen door constituerende regels en bestuurd door regulerende regels. Het idee is het volgende: Wanner we de vocabulair van een taal analyseren dan kunnen we daar een aantal velden in onderscheiden, velden die groepen van uitdrukkingen omvatten, die allen tot eenzelfde taalspel behoren. Zo zou de alledaagse taal op te splitsen zijn in een hoeveelheid taalspelen.
Het idee is oorspronkelijk afkomstig van Wittgenstein.

Met dit idee in het achterhoofd, zou ik een opmerking willen weiden aan de notie 'subjectief'. In veel gevallen waarin wij het woord subjectief gebruiken klinkt het volgende door: de aard van het spel maakt het op het moment niet noodzakelijk een beslissing te nemen ten gunste van één van de opvattingen die ter sprake zijn. Op dat moment kunnen we het als subjectief beschouwen welke mening iemand erop na houdt.
Wanneer er echter een beslissing genomen moet worden, dan blijken de meningen helemaal niet zo maar subjectief te zijn, in de betekenis dat het er niet zo veel toe doet welk standpunt aangenomen wordt; in tegendeel, dan komt het erop aan te overtuigen, desnoods met harde middelen.

Zo krijgen we een eigenaardige verschuiving in dat wat subjectief is, van het doet er niet zo veel toe: tot het is een zaak van leven of dood, afhankelijk van de situatie waarin de partijen zich bevinden.

Een heel andere notie van subjectiviteit is, of er principiëel een mogelijkheid bestaat overeenstemming te krijgen over een stand van zaken. Wanneer dat zo is dan heeft degene die de waarheid nog niet ziet een vals bewustzijn en zal hij opgevoed moeten worden. Totalitarisme is niet zozeer gebaseerd op de onmogelijkheid een subjectieve mening te hebben, die heeft iedereen, het is gebaseerd op de overtuiging dat er een objectieve loop van de geschiedenis bestaat en dat het een misdaad is die objectiviteit te ontkennen.
Totalitarisme is verbonden met het al te heftig aanhangen van de waarheid, dé Waarheid. Met het aanhangen van de waarheid kan ik aanknopen bij de notie die bij Perelman naar voren komt: die van de présence.

Wanneer ik van een standpunt wil overtuigen dan moet ik zorgen dat het voortdurend in de aandacht van het publiek aanwezig is.



© Hypothesis