Cursus: Argumentatietheorie
Deel 4
© Hypothesis
 


RATIONELE PERSUASIE


De vorige delen hebben we aandacht besteed aan de retorica. In het nu volgende zullen we onze aandacht vestigen op de moderne theorievorming rond de argumentatietheorie.
De nieuwe theorievorming kunnen we aanduiden met de naam: rationele persuasie.
Deze term dekt aardig de gedachten die we tot nu toe gevormd hebben over de retorica. We hadden nl. opgemerkt dat de mogelijkheid om mensen te misleiden een nadeel van de retorica is. Zoals met vele dingen: goede instrumenten, maar gevaarlijk in de handen van de verkeerde mensen.

Rationele persuasie komt aan dat bezwaar tegemoet. Het is geoorloofd om te overtuigen, maar op rationele gronden.
Daarvoor moeten natuurlijk regels opgesteld worden.
Het opstellen van deze regels, de aard van de regels, hoe ze gehandhaafd worden of moeten worden, hoe de discussie gereglementeerd wordt, welke mensen op welke gronden toegang krijgen tot bepaalde media en bronnen, dat is de taak van de moderne argumentatietheorie.

UITGANGSPUNTEN
(In het volgende gedeelte is gebruik gemaakt van: F.H. van Eemeren [e.a]: Argumentatietheorie. Leiden, Martinus Nijhoff, 1986.)

Argumenteren vormt de kern van wat in algemene zin als argumentatief taalgebruik aangeduid wordt. Argumentatief taalgebruik is daarmee een van de vele taalspelen die in de taal gespeeld kunnen worden.

Onder argumenteren wordt verstaan:

  1. Argumenteren is een sociale activiteit
  2. Argumentatie is een verstandelijke activiteit
  3. Het is een doelgerichte activiteit, door de gesprekspartners bewust uitgevoerd.
  4. Argumentatie is een verbale activiteit, het vereist het gebruik van taal.
  5. Argumentatie heeft betrekking op meningen.
  6. Argumentatie dient om meningen te rechtvaardigen, te staven of te ontkrachten.
  7. Argumentatie kan dus gericht zijn op het verdedigen of ontkrachten van een mening.
  8. Argumentatie bestaat uit een constellatie van een of meer uitspraken.
  9. Argumentatie is gericht op het verkrijgen van instemming van een redelijk oordelend publiek.

Het laatste punt is van belang voor de rationele persuasie.

DEUGDELIJKHEID

Voornaamste doel van de argumentatietheorie is om instrumenten te leveren voor de beoordeling van een argumentatie: is de argumentatie deugdelijk of niet?
Op de achtergrond speelt de morele overtuiging dat iemand er alleen die overtuigingen op mag na houden die berusten op een deugdelijke argumentatie.

Of een argumentatie deugdelijk is of niet hangt van een aantal factoren af.

1) Er zijn een aantal algemene voorwaarden vast te stellen.

De algemene voorwaarden betreffen de algemene vooronderstellingen van de argumentatie. M.a.w. aan welke voorwaarden moet een argumentatie, of de situatie in ieder geval voldoen om met recht argumentatie genoemd te worden. (Bijvoorbeeld: wanneer spreken we van argumenteren en wanneer van beïnvloeden.)


2) Verder besteden we aandacht aan de logica.

Als een van de voorwaarden kan men stellen dat er in ieder geval logisch correct geargumenteerd wordt. We zullen bekijken hoe we logisch correct argumenteren kunnen definiëren.


3) Een andere factor heeft betrekking op het descriptieve of het normatieve karakter van de theorie.
 

Algemene voorwaarden voor rationele persuasie.
De algemene voorwaarden voor rationele persuasie kunnen in acht punten samengevat worden.

1. De deelnemers aan de argumentatie zijn gewone taalgebruikers in gewone omstandigheden.

Dit lijkt een triviaal punt, maar: neem de situatie met Saddam Hoessein, of met Milosevic: naarmate de oorlog onvermijdelijker wordt, of al gevoerd wordt, komt meer en meer de nadruk te liggen op berichten die getuigen van de overtuiging dat we met een krankzinnige te maken hebben. Met andere woorden: zijn krankzinnigverklaring is een legitimatie om hem uit de internationale discours te weren.

2. De taalgebruikers die aan de argumentatie deelnemen doen dit vrijwillig en serieus.

Dit uitgangspunt kan geïllustreerd worden aan de hand van de situatie in het voormalige Oostblok. De maatschappelijke discussie was niet vrij in die zin dat standpunten ed niet vrijwillig ingenomen werden. Er ontstaat dan een schaduw discours, of zo men wil een privé discours, naast de officiële discours.

3. Een taalgebruiker die in de argumentatie als spreker optreedt, zegt wat hij bedoelt en is gebonden aan hetgeen hij gezegd heeft.

Voorbeeld hier is het regelmatig terugkerende getouwtrek over wat die of gene politicus nu weer eens gezegd heeft op de radio, televisie of in een interview.

De ontsnappingsmogelijkheid die hier altijd mogelijk is, is: 'Ja maar dat heb ik niet bedoeld! Ik bedoelde.....'.

4. Een taalgebruiker die in de argumentatie als luisteraar optreedt, begrijpt wat de spreker gezegd heeft en baseert hierop zijn oordeel.

Dit uitgangspunt biedt bescherming tegen situaties waarin luisteraars van te voren van de discussie worden uitgesloten op basis van het ontbreken van de juiste intellectuele vermogens.

5. De deelnemers aan de argumentatie mogen elk gewenst standpunt naar voren brengen en alle informatie aanvoeren die zij voor het verdedigen of aanvallen van een mening relevant vinden.

6. Het mag een deelnemer aan de argumentatie die een bepaalde mening verdedigt of aanvalt niet reeds bij voorbaat duidelijk zijn dat de andere deelnemers met zijn standpunt instemmen.

De uitgangspunten lijken iedere keer zeer triviaal, maar door het bedenken van een tegenvoorbeeld kun je meer inzicht krijgen in de betekenis ervan.

Neem bijvoorbeeld het geval dat er een schijndebat gevoerd wordt. In een schijndebat lijken de betrokkenen bezig elkaar te overtuigen. Dit kan als middel gebruikt worden om andere zaken die belangrijker zijn te verhinderen. Zo kan een discussie over een onderwerp de tijd doen verstrijken, zodat het te laat is om de overeenstemming over een maatregel te bereiken.

Er is dan voldoende grond om van een ondeugdelijke argumentatie te spreken.

7. Een deelnemer aan de argumentatie mag elke uitspraak aanvallen die een andere deelnemer ter rechtvaardiging of ontkrachting van een mening naar voren heeft gebracht.

Belangrijk is om te noteren dat geen enkele uitspraak van wie dan ook op gezag aanvaard behoeft te worden.

8. De deelnemers aan de argumentatie moeten bereid zijn om al hun rechtvaardigende en ontkrachtende uitspraken tegen aanvallen van andere deelnemers te verdedigen.
Je kunt dus nooit zeggen: 'Oh, dat was maar een grapje!'. D.w.z. het kan wel, maar de situatie wordt enorm gefrustreerd en is op straffe van afbreken van de argumentatie.

De bovenstaande acht punten vormen de basisvoorwaarden voor deugdelijke argumentatie.
 
 
 

Terug naar deel 2

Verder naar deel 5
 
 

© Hypothesis