les 2
Ethica, blz. 17 - 53
Inleiding
Aristoteles
Biografie: zie
http://nl.wikipedia.org/wiki/Aristoteles
Leer:
Aristoteles onderscheidt verschillende wetenschappen of 'vormen
van kennis in de ruimste zin van het woord'.
Productieve wetenschappen:
Poëtica, retorica
praktische wetenschappen:
Ethica, Politica
theoretische wetenschappen:
fysica, meteorologie, mathematica, theologie (de kennis van het zijnde
qua zijnde).
Aristoteles gebruikt episteme en techne als begrippen. De eerste
voor de meer theoretische wetenschappen, de tweede voor de politiek en ethiek,
de 'doe' of 'maak' -vakken.
Wetenschap wil beweringen doen over een verschijnsel als soort,
niet als particulare (individueel ding).
Het syllogisme:
Centraal staat het syllogisme: de logische redeneervorm waarin
geldige redeneringen in uitgedrukt worden.
Een beroemd voorbeeld van een syllogisme uit het werk van
Aristoteles is: 'Alle mensen zijn sterfelijk'; Socrates is een mens'; 'derhalve
is Socrates sterfelijk'.
Een redenering, dus ook een syllogisme, bestaat uit een aantal elementen: de
premissen en de conclusie. De premissen zijn de beweringen van waaruit
vertrokken wordt. Uit de premissen moet de conclusie volgen. Een conclusie is
uiteraard zelf weer een bewering. Een ander woord voor premisse dat in de
filosofie veel gebruikt wordt is propositie. Een propositie is een bewering die
in een beweerzin uitgedrukt kan worden. In het voorbeeld van zojuist zijn 'Alle
mensen zijn sterfelijk', Socrates is een mens'; ‘Socrates is
sterfelijk' de proposities.
'Alle mensen zijn sterfelijk' en ‘Socrates is een
mens' zijn de premissen en ‘Socrates is sterfelijk' is de conclusie.
Er is een verschil tussen de proposities 'Mijn tantes pen
ligt op de tafel' en 'Alle vogels hebben een snavel'.
De uitspraak over de pen van tante is waar of onwaar,
afhankelijk van de situatie in de werkelijkheid. Bij de uitspraak over de vogels
moeten we meer weten. Vergelijk:
1. Alle wielrenners zijn dopinggebruikers.
2. Geen enkele sporter is dopingvrij.
3. Sommige tennissers zijn rijk.
4. Sommige grasmatten zijn niet bespeelbaar.
In dit soort uitspraken is steeds sprake van een subject en
een predikaat, die verbonden worden door een koppelwerkwoord. Het subject is
datgene waarvan iets beweerd wordt. Van het predikaat, het beweerde wordt gezegd
dat (al dan niet) het toekomt aan het subject.
De vier oordelen uit het voorbeeld, evenals alle andere
proposities die opgebouwd zijn uit een subject en een predikaat, kunnen allemaal
herleid worden tot één van de vier vormen die hiervoor genoemd zijn. De vier
vormen kunnen als volgt ingedeeld worden:
PROPOSITIE |
UNIVERSEEL |
PARTICULIER |
BEVESTIGEND |
S a P (1)
Alle S zijn P |
S i P (3)
Sommige S zijn P |
ONTKENNEND |
S e P (2)
Geen enkele S is P |
S o P (4)
Sommige S zijn niet P |
De vier voorbeelden kunnen aan de hand van het schema
beschreven worden:
1. Alle wielrenners zijn dopinggebruikers is een
universeel bevestigende uitspraak.
2. Geen enkele sporter is dopingvrij, is een
universeel ontkennende uitspraak
3. Sommige tennissers zijn rijk is een particulier
bevestigende uitspraak en
4. Sommige grasmatten zijn niet bespeelbaar is een
particulier ontkennende uitspraak.
De volgende vraag is: welke redeneringen, opgebouwd uit
deze proposities, zijn geldige redeneringen?
Bekijk het volgende voorbeeld: Alle mensen zijn sterfelijk, Socrates
is een mens, dus Socrates is sterfelijk
vertaald naar het bovenstaande schema:
M a S (Alle mensen zijn sterfelijk)
So i M (Socrates is een mens)
-------
So i S (Socrates is sterfelijk)
Met andere woorden: als een eigenschap aan alle leden van
een groep toekomt, dan kunnen we met recht zeggen dat, wanneer we een
individueel lid van de groep selecteren, aan dat lid de eigenschap zal toekomen.
Het resultaat is triviaal, maar wel geldig!
Niet geldig is bijvoorbeeld:
Sommige mensen zijn rijk, Socrates is een mens
dus Socrates is rijk
Bij een bewijs zijn de premissen onbetwijfelbaar waar. Een
uitspraak als Een lijn heeft of geen of één of twee snijpunten met een cirkel
is waar omdat dit uit de definities van de lijn en de cirkel volgt.
Met dergelijke oordelen is een bewijs te leveren, bijvoorbeeld voor de stelling:
vanuit een punt buiten de cirkel gaan precies twee raaklijnen aan de cirkel.
De vorm van de redenering is het syllogisme. Aristoteles
heeft systematisch alle geldige redeneervormen van deze trant in kaart gebracht.
Kenmerkend voor het syllogisme is de middenterm. In
de redenering 'Alle mensen zijn sterfelijk'; Socrates is een mens'
dus ‘Socrates is sterfelijk' komt in de eerste twee premissen de term
mens voor. Eerst wordt er in een algemene uitspraak iets over alle mensen
gezegd, namelijk dat ze sterfelijk zijn, daarna wordt er van een bepaald
individu gezegd dat het een mens is. Tot slot worden de termen Socrates en
sterfelijk verbonden (de middenterm valt er tussenuit) tot een nieuwe bewering.
Een verdere bijzondere bijdrage van Aristoteles aan de filosofie
vormen de categorieën:
Substantie
kwantiteit
kwaliteit-hoedanigheid
relatie
waar
wanneer
houding-positie
hoe is het eraan toe
wat doet het
wat ondergaat het
De categorie substantie verschilt van de andere omdat de andere
substantie kunnen prediceren en omgekeerd niet.
Primaire en secundaire substantie
Materie, vorm, potentialiteit en actualiteit en de vier
oorzaken:
Verandering is het proces waarin de aanwezige potentialiteit
actualiteit wordt, waarin het ding wordt wat het is.
de vier oorzaken:
materiele oorzaak,
wat-oorzaak, de idee
bewegingsoorzaak,
doeloorzaak
Psychologie
De psyche is het bewegend beginsel bij de mens. Het beginsel dat
een levend wezen doet uitgroeien tot wat het is; bij de mens tot wat een mens
is.
les 3
Boek I van de Ethica Nicomachea
1. Doelgerichtheid van het menselijk handelen en de hiërarchie van de doelen
Alle kunst, alle kunde, ieder onderzoek en evenzo iedere handeling en ieder
bewust streven is op een bepaald goed gericht: alles is dus op het goede
gericht.
Als een activiteit tot een product leidt, gaat het om
het product. De handeling is daarop gericht.
In het algemeen zijn doelen in een hiërarchie te rangschikken:
om een brood te bakken moet graan verbouwd worden. Het verbouwen van het graan
staat ten dienste van het brood dat gebakken moet worden. Het bakken van broden
dient er toe het volk te voeden enz.
2. Het uiteindelijke doel
van het menselijk handelen
Als er een uiteindelijk doel is, dan
moet dit het hoogste goed zijn dat te bereiken valt. Dit wordt dan ook het goede
genoemd.
Alle andere doelen staan ten dienste van (dragen bij
aan) het bereiken van dit doel.
Kennis over dit uiteindelijke
doel (het goede) maakt dat het leven beter te richten is op dit doel.
Het hoogste goed, het uiteindelijke doel valt onder de 'politieke' wetenschap,
want de politieke wetenschap is de wetenschap waaraan alle andere ondergeschikt
zijn. (Alle wetenschappen: krijgskunst, bouwkunst, enz. dragen bij aan het
welzijn van de staat.)
3. De politieke wetenschap is geen exacte
wetenschap
In ieder onderzoek moet bekeken worden welke precisie
haalbaar is. Over de schoonheid van een kunstwerk kunnen wij geen uitspraken
doen met wiskundige precisie.
4. Het hoogste goed is geluk
Wat is het allerhoogste goed dat door handelen gerealiseerd kan worden. Iedereen
is het er wel over eens dat geluk het hoogst haalbare is.
Over de definitie van geluk lopen echter de meningen uiteen.
5.
Drie levenswijzen
De massa stelt geluk gelijk aan genot.
De drie belangrijkste levenswijzen zijn:
de levenswijze van
degenen die geluk aan genot gelijk stellen,
de politieke
levenswijze en
de levenswijze van de filosofische beschouwing.
De politieke levenswijze is gericht op eer en goed functioneren.
Toch is dit niet het hoogste goed.
6. Het goede als universale
Is het goede een universeel begrip, op te vatten als een idee (Plato's Idee)?
Aristoteles beredeneert dat het goede dat bedoeld wordt geen universale is in
deze zin: het goede wordt gebruikt in verschillende categorieën: de juiste
hoeveelheid, iets dat nuttig is voor iets anders, enz. Was het goede een
universale dan zou het eerder in één categorie gebruikt worden.
7. Het uiteindelijke doel van het menselijk leven: geluk. Definitie van geluk
Wat altijd om zichzelf wordt gekozen en nooit om iets anders noemen we een
einddoel zonder meer.
Geluk heeft meer dan wat dan ook het
genoemde karakter: dat het om zichzelf nagestreefd wordt en niet als doel voor
iets anders.
We komen misschien dichter bij een definitie van
geluk als we de functie van de mens nader bekijken. De functie
van de mens is een actief leven te leiden met de ratio als leidend beginsel.
(Een rationeel leven leiden.)
De functie van de mens bestaat in
een activiteit overeenkomstig een rationeel beginsel.
De functie
goed uit te oefenen maakt iemand tot een goed mens. Het menselijk goed vindt
zijn realiteit in een activiteit van de ziel waarbij zij optimaal functioneert
in een volledig mensenleven.
De handelingen die iemand optimaal
doen functioneren, zijn van dien aard dat zij aangenaam zijn voor diegenen die
de handeling uitvoeren als aangenaam op zichzelf.
9. Hoe wordt
geluk verworven
Geluk is gelegen in optimaal functioneren en
wordt dus aangeleerd en getraind.
13. De ziel. de delen van de
ziel en de vormen van optimaal functioneren
Er zijn twee
zogenaamde lagere zieledelen die geen rationeel beginsel hebben: de animale
ziel, de dierlijke ziel. Dit is het zieledeel dat wij met dieren gemeen hebben
en dat ons laat eten, warmte zoeken, enz.
Het andere is het deel
dat het bewuste, rationele deel 'tegenwerkt' (in de 20e eeuw zal dit door Freud
het onderbewuste genoemd worden).
les 4
Boek II van de Ethica Nicomachea
1.
Deugd wordt verworven door oefening.
Er zijn twee vormen van
optimaal functioneren, de intellectuele vorm en de morele vorm. Optimaal
functioneren op intellectueel gebied is het gevolg van onderricht en optimaal
functioneren op moreel gebied komt door oefening tot stand.
Optimaal functioneren in moreel opzicht ontstaat omdat we er van
nature voor zijn toegerust.
Wat we moeten leren doen, leren we al doende. Zo worden we
rechtvaardig door rechtvaardige handelingen en moedig door moedige handelingen.
Activiteiten die we aan de dag leggen moeten een bepaalde kwaliteit hebben, want
verschillen in de activiteiten impliceren overeenkomstige verschillen tussen de
disposities.
2. Ethica is een praktische wetenschap: we moeten
onderzoeken hoe we moeten handelen.
De onderzoekingen van de ethica zijn erop gericht hoe we moeten
handelen.
Bij lichaamskracht en gezondheid zien we dat te veel en te
weinig van bepaalde dingen niet goed zijn. Te veel eten is slecht en te weinig
evenzeer. Te veel lichaamsoefening is slecht voor het lichaam en doet de
lichaamskracht afnemen, maar te weinig lichaamsoefening is ook slecht.
Bij de deugden geldt dit ook: een te veel doet ze teniet en een te weinig
eveneens.
Dit is zo bij gematigdheid, moed en de andere deugden. Wie voor
alles bang is wordt laf, wie voor niets bang is wordt roekeloos.
3. Deugd heeft te maken met genot en pijn
Het genot of de pijn
waarmee onze handelingen gepaard gaan, moeten we als een teken van onze
dispositie beschouwen. Deugd heeft namelijk te maken met genietingen en pijnen,
want het is genot dat ons slechte dingen doet verrichten en het is pijn die
maakt dat wij ons onthouden van wat moreel juist is.
Daarom
moeten we leren de juiste dingen prettig en pijnlijk te vinden, daarop is
opvoeding gericht.
4. Wanneer is een handeling deugdzaam?
Een zadelmaker maakt een zadel en kan dat goed doen. Aan de andere kant is
alleen het product van belang: het goede zadel.
In de ethiek is
ook van belang dat iemand handelt vanuit een bepaalde dispositie. Allereerst
moet hij handelen op basis van kennis, op basis van een weloverwogen keuze,
namelijk hij moet de handeling zelf op het oog hebben (en niet het resultaat),
hij moet handelen vanuit een bestendige dispositie.
Kennis is
noodzakelijk voor de uitoefening van een vak, de nadere twee zijn voorwaarden
voor de ethiek.
5. Deugd is een dispositie
Er zijn
drie dingen die zich in de ziel voordoen: emoties, vermogens en disposities.
Deugd moet dus een van deze drie zijn.
6. Deugd is een dispositie
die het midden weet te treffen.
Deugd is een dispositie om een
weloverwogen keuze te maken, gelegen in een midden in relatie tot ons, dat
bepaald is door een rationeel beginsel, en wel op de manier zoals de man met
praktisch inzicht dat zou bepalen. Het is een midden tussen twee vormen van
morele slechtheid, de ene vanwege een teveel en de andere vanwege een te weinig.
7. Definitie toegepast op enkele deugden.
Zie
voorbeelden in de tekst.
les 5
Boek III van de Ethica Nicomachea
Boek III bespreekt de vrijwillige en onvrijwillige handelingen.
daden zijn onvrijwillig wanneer er sprake is van
----- dwang van buitenaf waarbij de actor ook nog eens niets aan de handeling
toevoegt
----- onwetendheid
De vraag kan gesteld worden of daden uit angst
vrijwillig of onvrijwillig zijn. Deze daden zijn vrijwillig, maar opzichzelf
niet verkieslijk.
Van wat voor soort daden moeten we zeggen dat
ze gedwongen zijn?
a) Aangename en moreel juiste daden zijn
dwingend. Dit alternatief wordt afgewezen.
b) Alles wat uit
onwetendheid wordt gedaan is niet-vrijwillig.
Aristoteles maakt
nog een verschil tussen uit onwetendheid of in onwetendheid.
De reden is dat onwetendheid soms is aan te rekenen.
Handelen uit een bepaalde soort van onwetendheid is onvrijwillig
concludeert Aristoteles. (Dat zijn de gevallen waarbij de gevolgen als
onbedoelde en onvoorziene effecten optreden.)
Verder stelt
Aristoteles dat het niet juist is dat handelingen uit woede of
begeerte onvrijwillig zijn.
De weloverwogen keuze:
de weloverwogen keuze is niet gelijk aan begeerte of temperament, want begeerte
en temperament is ook een eigenschap van dieren.
het is ook niet
gelijk aan willen of een bepaalde opvatting.
Bijvoorbeeld, we
willen onsterfelijk worden, maar dat is niet iets waarvoor we kunnen kiezen.
Opvattingen zijn typisch zaken die waar of onwaar kunnen zijn.
De weloverwogen keuze gaat gepaard met een redelijk beginsel en discursief
denken. Als zodanig is de weloverwogen keuze een oorzaak van handelen en
gebeurtenissen in de wereld. (Vergelijk Kant die in de Kritik der Reinen
Vernunft en de Kritik der Praktishen Vernunft hetzelfde stelt: het handelen van
de mens zet oorzakelijke ketens van gebeurtenissen in het werk.)
Tot oorzaken van gebeurtenissen in de wereld worden gerekend: natuur,
noodzaak en toeval + het intellect en alles wat door het toedoen van de mens
plaatsvindt.
We gaan niet bij onszelf te rade over de doelen,
maar over de middelen om deze doelen te realiseren. Het doel is het voorwerp van
het willen.
Het doel is dus het voorwerp van het willen e de
middelen tot het doel vormen het onderwerp van de overweging en weloverwogen
keuze. Handelingen gebaseerd op een weloverwogen keuze moeten derhalve wel
vrijwillig zijn.
De rest van boek 3 wordt gevuld met
beschouwingen over individuele deugden, zoals moed, gematigdheid en
losbandigheid.
les 6
Boek V van de Ethica Nicomachea
Rechtvaardigheid: rechtvaardigheid is de dispositie die ons rechtvaardig doet
handelen. We kunnen alleen óf rechtvaardig handelen of alleen onrechtvaardig. We
kunnen bijvoorbeeld niet rechtvaardig het onrechtvaardige doen.
Rechtvaardigheid houdt in: zich aan de wet houden en redelijk zijn
en onrechtvaardig betekent de wet overtreden en onredelijk.
De wetten spreken over alles en beogen daarbij het
gemeenschappelijk belang van allen, of van de besten, of van de genen die op
grond van hun bekwaamheid de macht hebben.
De wet is volmaakte
deugd. De wet is immers rechtvaardig en rechtvaardigheid is de hoogste deugd.
Het rechtvaardige manifesteert zich in concrete gevallen. De
concrete gevallen kunnen wel in twee groepen verdeeld worden: de verdeling van
geld en eerbewijzen onder de leden van de samenleving en correcties bij
transacties.
Rechtvaardigheid bij verdeling bestaat uit een
evenredige verdeling van goederen: en wel naar verdienste. evenredigheid
betekent dat er een proportionele verdeling tot stand komt waarbij de
verhoudingen gelijk zijn.
Les 7
Begeleidend materiaal voor les
7 & 8
uit: Hans Nieuwenhuis: Orestes in Veghel, Recht, literatuur en civilisatie.
Balans, 2004.
Les 8
Boek VIII van de Ethica Nicomachea
Aanvullend materiaal:
Wat is de civil society? uit Burgers en hun bindingen onder redactie van
Jaap Gruppelaar. Damon, 2000.
Zie het artikel van Xavier
Vanmechelen (tip van Ben Polane):
In boek VIII wordt uitgebreid ingegaan op de deugd vriendschap. Vriendschap is
een deugd, want het is immers een vorm van optimaal functioneren.
Bij vriendschap speelt liefde een rol. Voorwerp van liefde is wat aangenaam en
goed is. Voor wat aangenaam en goed is komt het meest in aanmerking dat wat voor
iemand aangenaam en goed is.
Er zijn (drie) redenen waarom mensen
liefhebben:
Liefde voor levenloze voorwerpen (bijvoorbeeld wijn).
Hierop is de term vriendschap niet van toepassing.
Welwillend
zijn we naar anderen toe. De basis hiervoor is liefde en we wensen de ander al
het goede toe.
Welwillendheid wordt vriendschap wanneer de welwillendheid
wederkerig is en men het van elkaar weet.
Er zijn drie soorten
van vriendschap: op nut gebaseerd (men heeft voordeel van de vriendschap), op
genot gebaseerd (men geniet van wat de ander te bieden heeft, bijvoorbeeld
aangenaam gezelschap), en er is ware vriendschap die bestaat tussen mensen die
goed zijn en die elkaars gelijken zijn in deugd.
Mensen die
hun vrienden het goede toewensen om hun persoon zelf,
zijn vrienden in de volle zin van het woord. Want het is hun eigen natuur die
maakt dat zij zo zijn en zij zijn dat niet bijkomstig. De vriendschap tussen
deze mensen houdt dus aan zolang zij goed
zijn, en deugd is iets bestendigs. Elk van beiden is zowel goed zonder
meer, als goed voor zijn vriend. De goede mensen
zijn namelijk zowel goed zonder meer als nuttig voor elkaar. Evenzo zijn
ze ook aangenaam; want de mensen die goed zijn, zijn zowel zonder meer
aangenaam als aangenaam voor elkaar. Ieder
vindt namelijk zijn eigen handelingen
en handelingen die daarop lijken plezierig, en de handelingen van
goede mensen zijn hetzelfde of lijken op
elkaar.23
7. Het ligt in de rede dat
zo'n vriendschap bestendig is. Want hierin komen
alle eigenschappen samen die vrienden moeten hebben.
Elke vriendschap namelijk heeft een goed of
genot als motief, hetzij zonder meer, hetzij gerelateerd
aan degene die de vriendschapsgevoelens heeft; en aan elke vriendschap
ligt een zekere gelijkheid tussen de vrienden ten grondslag.24 Maar
deze vorm van vriendschap heeft alle
genoemde eigenschappen dankzij de aard van de vrienden zelf. Want bij
deze vriendschap zijn de vrienden ook in de andere opzichten aan elkaar gelijk;25
en wat zonder meer goed is, is ook zonder
meer aangenaam. Deze dingen zijn dus bij uitstek voorwerp van liefde en
vooral tussen de partners in deze vriendschap bestaan liefde en
vriendschap en wel in de beste vorm.
8. Het is te verwachten dat
dergelijke vriendschappen zeldzaam zijn. Want
zulke mensen tref je maar weinig aan. Bovendien vereist zo'n vriendschap ook
tijd en vertrouwdheid. Want volgens het spreekwoord kan men elkaar
pas kennen, als men eerst samen de bekende
hoeveelheid zout heeft gegeten. 2(l En zij kunnen elkaar dus
niet eerder als vriend accepteren en voor elkaar vrienden zijn, dan dat zij elkaar hebben laten zien dat zij
werkelijk de vriendschap waard zijn en
vertrouwen in elkaar hebben. 9. Mensen die snel
een vriendschapsband aangaan, willen
weliswaar vrienden zijn, maar zijn dat
pas, als ze beiden ook werkelijk de
vriendschap waard zijn en dit van elkaar
weten. De wens namelijk om vrienden te zijn
ontstaat snel, vriendschap niet. Deze vriendschap nu is in duurzaamheid
maar ook in de andere aspecten volmaakt, en in alle opzichten krijgen de
vrienden dezelfde of ongeveer dezelfde
dingen van elkaar, precies zoals het tussen vrienden moet gebeuren.
De rest van boek VIII betreft een nadere uitwerking van alle
aspecten die met vriendschap samenhangen.
Interessant zijn bijvoorbeeld nog: paragrafen 9, 10 en 11 waarin
over de rol van vriendschap in de gemeenschap wordt gesproken en een relatie
naar verschillende politieke systemen wordt gelegd.
Les 9
Michel Foucault: Parresia, Vrijmoedig
spreken en waarheid. (Onder het motto: terug naar een deugdenethiek?)
Les 10
Les 11
Boek
X van de Ethica Nicomachea
6. Geluk.
Geluk is
geen dispositie. Geluk is om zichzelf te verkiezen en niet om iets anders.
Bovendien is geluk volledig, er ontbreekt niets aan, het is zichzelf genoeg. We
kiezen alles, behalve geluk om iets anders. Geluk is het einddoel.
7. Het perfecte geluk is gelegen in filosofische beschouwing.
De
vorm van leven volgens het intellect is de meest gelukkige.
9.
Alleen de wet kan de mens opvoeden tot deugdzaam leven en wetgeving is een
onderdeel van de staatsinrichting.
Hoe krijgen we mensen tot
deugdzaam leven? We kunnen argumenten leveren die laten zien hoe en waarom we
het goede moeten doen. Maar argumenten alleen schieten te kort. Anders zouden we
snel klaar zijn.
Er zullen wetten nodig zijn die mensen het goede
laten doen. Want de meeste mensen zwichten eerder voor dwang dan voor argumenten
en eerder voor straffen dan voor wat moreel juist is.
Over de hartstochten uit Hobbes:
Leviathan
Les 12
Ethiek van Kant, uit:
Filosofen van het klassieke
liberalisme, onder redactie van P.B. Cliteur, A.A.M. Kinneging en G.A. van
der List.